De eindejaarsperiode staat voor de deur en die periode gaat gepaard met het geven van geschenken. Gedurende de weken voorafgaand aan Sinterklaas, Kerstmis en Nieuwjaar trekken wij er allen op uit om een geschenk te vinden voor onze dierbaren.
Bij vele families hebben deze gelegenheidsgeschenken een beperkte waarde, bijvoorbeeld een boek, een spelconsole of misschien toch een Bongo-bon of een weekendje Parijs. In sommige kringen kan de waarde van een dergelijk geschenk echter aanzienlijk zijn, bijvoorbeeld een duur merkhorloge, juwelen of handtassen van een bekende ontwerper en misschien zelfs een aanzienlijke geldsom die op de rekening wordt gestort.
Hierover kan echter later discussie ontstaan, bijvoorbeeld tussen de verschillende kinderen wanneer één van de ouders komt te overlijden. Daarbij kan het probleem ontstaan dat één van de broers of zussen van oordeel is dat hij of zij een groter aandeel moet ontvangen uit de nalatenschap nu de anderen reeds eerder aanzienlijke sommen of goederen mochten ontvangen van de erflater in kwestie.
Misschien heeft de ene broer of zus van de overleden ouder wel meerdere malen een dure citytrip cadeau gekregen voor Kerstmis of Nieuwjaar, terwijl de ander het moest doen met een beperkt geldbedrag of een gelegenheidsgeschenk waar hij of zij weinig mee kan.
Erfgenamen kunnen dan van oordeel zijn dat dit moet worden gecompenseerd bij het overlijden door een groter aandeel van de nalatenschap te ontvangen dan de anderen. Het principe is namelijk de gelijkheid die moet heersen tussen de erfgenamen en het is inderdaad zo dat schenkingen, behoudens andersluidende verklaringen, als een voorschot op het erfdeel moeten worden gezien voor diegene die ze in ontvangst neemt.
Echter moet worden opgemerkt dat het krijgen van een “geschenk” niet altijd betekent dat men begunstigde is van een “schenking”. Het zijn enkel deze laatsten die in rekening dienen te worden gebracht bij de verdeling van de nalatenschap. Er bestaat dan ook een belangrijk verschil tussen enerzijds “het geschenk” en anderzijds “de schenking”: zij zijn niet hetzelfde.
Wanneer is er nu sprake van een gelegenheidsgeschenk?
Een cadeau dient bij de verdeling van de nalatenschap niet in rekening te worden gebracht wanneer kan worden gesproken van een zogenaamd “gelegenheidsgeschenk”. Om onder deze kwalificatie te vallen dient het cadeau volgens de huidige rechtspraak en rechtsleer aan twee voorwaarden te voldoen:
- het cadeau moet gegeven zijn ter gelegenheid van gebeurtenissen waarvoor het gebruikelijk is geschenken te geven (vb. Kerstmis, Nieuwjaar, Sinterklaas, geboorte van een kind, een doop, verjaardagen, communies,…);
- het cadeau moet in verhouding staan met het vermogen van diegene die het geschenk geeft.
Dit maakt aldus dat het bewijs van het bestaan van een gelegenheidsgeschenk steeds een feitenkwestie zal zijn en dan ook van persoon tot persoon moet worden nagegaan of aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan.
Gelegenheden waarop cadeaus worden aangeboden zijn namelijk niet bij elke familie gelijklopend. Zo vieren sommigen hun naamdag, de dag van de heilige wiens naam men heeft gekregen, en is dit een gelegenheid waarop cadeaus worden uitgewisseld, terwijl deze dag bij anderen geruisloos voorbijgaat.
Er moet bijgevolg steeds in concreto worden nagegaan of er sprake is van gebruik om op deze gelegenheden cadeaus te schenken. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met algemeen erkende gebruiken (zo is het vb. gebruikelijk dat op verjaardagen cadeaus worden gegeven, of bij een huwelijk, geboorte,…), maar ook met de specifieke gebruiken binnen een bepaalde familie.
Dat het geschenk wordt aangeboden bij een bepaalde gelegenheid volstaat echter niet om het cadeau als een gelegenheidsgeschenk te kwalificeren: er moet rekening worden gehouden met het vermogen van de schenker. Ook dit hangt uiteraard af van situatie tot situatie. Niet iedereen bevindt zich namelijk in dezelfde financiële situatie.
De vraag kan dan ook worden gesteld wanneer een cadeau nu precies in verhouding staat met diens vermogen en dan ook onder de tweede voorwaarde van de kwalificatie als gelegenheidsgeschenk kan vallen? Klassiek stelt men dat een dergelijk cadeau niet meer als gelegenheidsgeschenk kan kwalificeren van zodra deze de kaap van 1% van de waarde van het totale vermogen van de schenker overschrijdt.
Er zijn echter ook andere stemmen in zowel de rechtspraak als de rechtsleer die er een minder mathematische visie op na houden en waar gebruik wordt gemaakt van het eerder vage principe van de redelijkheid: is het voordeel dat bij een bepaalde gelegenheid wordt aangeboden niet overdreven in vergelijking met de vermogenstoestand van diegene die het cadeau aanbiedt?
Deze visie wordt doorgaans wel wat meer concreet gemaakt door te kijken naar het inkomen van de schenker en of de waarde van het cadeau hier wel in verhouding mee staat. Is dit niet het geval, dan kan niet worden gesproken van een gelegenheidsgeschenk.
Het belang van het verschil
Gelegenheidsgeschenken worden op een geheel andere wijze behandeld dan een effectieve schenking en het onderscheid tussen beide is dan ook bijzonder belangrijk.
Zoals hierboven reeds werd aangeven is het verschil van belang in het kader van de vereffening en verdeling van een nalatenschap: gelegenheidsgeschenken dienen niet in aanmerking te worden genomen zoals schenkingen en kunnen dan ook niet worden beschouwd als een voorschot op het erfdeel dat men ontvangt. De inbreng van deze schenkingen kan dan ook niet worden gevraagd en ook de inkorting niet. Dit betekent concreet dat andere erfgenamen de teruggave ervan niet kunnen vragen wanneer zou blijken dat de erflater teveel van zijn vermogen zou hebben weggemaakt.
Ook fiscaal heeft de kwalificatie gevolgen. Op een gelegenheidsgeschenk dient geen schenkbelasting te worden betaald en ook geen erfbelasting indien de erflater binnen de drie jaar die er op volgen zou komen te overlijden en voor zover nog geen schenkbelasting zou zijn betaald. Dit is uiteraard wel het geval voor schenkingen.
Keyser advocaten voorziet U graag verder van advies hieromtrent mocht U verdere vragen hebben, of twijfelen over de kwalificatie van bepaalde transacties die zouden zijn verricht.