Wetswijziging biedt duidelijkheid over lot van vermoeden van vaderschap bij draagmoederschapstrajecten

Een recente wetswijziging heeft een significante impact op de manier waarop het vaderschapsvermoeden wordt behandeld in gevallen van draagmoederschap, met name wanneer de draagmoeder gehuwd is. Voorheen kon het vermoeden van vaderschap niet worden betwist als de echtgenoot toestemming had gegeven voor kunstmatige inseminatie, zelfs als hij niet de biologische vader was.
Echter, een recent arrest van het grondwettelijk hof heeft geleid tot een herziening van deze regel, met het oog op mogelijke discriminatie en de essentie van ouderlijke intentie.

Deze ontwikkelingen hebben belangrijke implicaties voor zowel juridische als maatschappelijke aspecten van draagmoederschapstrajecten. Deze wetswijziging biedt duidelijkheid over lot van vermoeden van vaderschap bij draagmoederschapstrajecten.

Wat zegt deze wetswijziging?

Voor de wetswijziging – artikel 318 § 4 van het Burgerlijk Wetboek en de mogelijke niet-ontvankelijkheid in geval van kunstmatige inseminatie.

Artikel 318 van het oud Burgerlijk Wetboek regelt de mogelijkheid tot betwisting van het vermoeden van het vaderschap van de echtgenoot van de moeder van het kind. Het vermoeden van vaderschap is ingesteld in artikel 315 van het oud Burgerlijk Wetboek.

Het voormalige artikel 318 van het oud Burgerlijk Wetboek bepaalde als volgt:

  • §1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenoot, kan het vermoeden van vaderschap worden betwist voor de familierechtbank door de moeder, het kind, de man ten aanzien van wie de afstamming vaststaat[,] de man die het vaderschap van het kind opeist en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist.
  • §2. De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte. De vordering van de echtgenoot moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader van het kind is, die van de man die het vaderschap van het kind opeist moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is en die van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de echtgenoot zijn vader niet is[.] De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn. […]
  • §3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2, wordt het vermoeden van vaderschap teniet gedaan indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet de vader is. […]
  • 4. De vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap is niet ontvankelijk, als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn.”

Aldus voerde paragraaf 4 van artikel 318 van het oud Burgerlijk Wetboek een grond van niet-ontvankelijkheid in voor de vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap, ongeacht wie de vordering instelde, wanneer de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie van zijn echtgenote of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, tenzij de verwekking van het kind niet het gevolg daarvan kan zijn.

Arrest van het grondwettelijk hof dd. 30.02.2023

Op 30 maart 2023 kwam een arrest van het grondwettelijk hof tussen ingevolge enkele prejudiciële vragen die werden gesteld.

De feiten die aanleiding gaven tot de gestelde vragen waren de volgende;

  • Enerzijds is er sprake van een mannelijk homoseksueel paar met een kinderwens ofwel de wensouders.
  • Anderzijds is er sprake van een echtpaar, de draagmoeder (die ook de zus is van één van de wensouders) en haar echtgenoot.
  • In het kader van een overeengekomen draagmoederschapstraject worden in de baarmoeder van de  draagmoeder eicellen van een anonieme donor ingeplant die werden bevrucht met de gameten van één van de wensvaders.
  • De draagmoeder is gehuwd.
  • Voor de geboorte van het kind stelt de wensvader, wiens materiaal werd gebruikt met het oog op de bevruchting, een vordering in tot betwisting van het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder, die wordt vermoed de vader te zijn van het nog ongeboren kind.
  • De wensvader verzoekt de rechtbank eveneens om zijn vaderschap en aanzien van het kind vast te stellen.

Aan het hof werd de vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 318 § 4 van  het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Dit in de interpretatie dat zij leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap, die is ingesteld door de man die het vaderschap opeist van een kind dat is verwekt in het kader van een draagmoederschap door een gehuwde draagmoeder, zonder dat de draagmoeder, noch haar echtgenoot een wensouderschap hebben ten aanzien van het kind dat is geboren uit dat draagmoederschap, waarvan gebruik is gemaakt om het wensouderschap te verwezenlijken van de man die het vaderschap opeist.

Concreet betekende een strikte toepassing van artikel 318 § 4 van het Burgerlijk Wetboek immers dat het vermoeden van vaderschap niet kon worden betwist in het kader van een hoogtechnologisch of laagtechnologisch draagmoederschapstraject dat wordt doorlopen met een gehuwde draagmoeder, in de hypothese dat de echtgenoot van de draagmoeder op de hoogte was van de kunstmatige inseminatie.

Dit zelfs wanneer noch de draagmoeder noch diens echtgenoot de wens hadden om het ouderschap van het nog ongeboren kind op zich te nemen.

Het hof was dan ook van oordeel dat, wanneer artikel 318 § 4 van het Burgerlijk Wetboek in die zin wordt geïnterpreteerd dat het leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap in het geval van een draagmoederschap door een gehuwde vrouw, wanneer die laatste, namelijk de draagmoeder, en haar echtgenoot geen wensouderschap ten aanzien van het nog ongeboren kind hebben, hetgeen het rechtscollege in concreto dient na te gaan, artikel 318, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens schendt.

Inwerkingtreding nieuw artikel 318 § 4 Burgerlijk Wetboek op 08.04.2024

Op 08.04.2024 trad de wetswijziging in werking, waarbij de wetgever de rechtspraak van het grondwettelijk hof implementeerde in artikel 318 § 4 van het Burgerlijk Wetboek.

Thans bepaalt voormelde paragraaf dan ook als volgt:

  • “§ 4. De vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap is niet ontvankelijk, als de echtgenoot toestemming heeft gegeven tot kunstmatige inseminatie of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had, in het kader van een gedeeld ouderschapsproject tussen de echtgenoten tenzij de verwekking van het kind hiervan niet het gevolg kan zijn. De familierechtbank gaat in elk geval na of er al dan niet sprake was van dergelijk gedeeld ouderschapsproject.

Wensouderschap als essentieel element – beoordeling in concreto door de familierechter

Aldus kan worden gesteld dat het wensouderschap een essentieel element vormt waarmee rekening moet worden gehouden bij de toepassing van de regels met betrekking tot de betwisting van het vermoeden van vaderschap. Of er al dan niet sprake is van wensouderschap, zal door de familierechter steeds in concreto dienen te worden onderzocht.

Auteur

Julie Borms

Advocaat, Vennoot

 

      

LAAT ONS U HELPEN

Heeft u vragen over (internationale) echtscheiding, erfenis of familierecht? Keyser advocaten behandelt onder meer echtscheidingen en zaken die gaan over alimentatie, erfrecht en afstamming. Contacteer ons advocatenkantoor in Antwerpen voor een consultatie met advocaten gespecialiseerd in familierecht en familiaal vermogensrecht, in zowel binnen- als buitenland.

Gerelateerde artikelen

Wij streven ernaar om de cliënt zoveel als mogelijk te ontzorgen en een dienstverlening te bieden die zijn verwachtingen overstijgt.

VIND ONS
Amerikalei 187
2000 Antwerpen